Nadat de hulpverlener met de cliënt een concreet gespreksdoel heeft bepaald, kan dit worden uitgewerkt in fase 4. De hulpverlener probeert het zelfoplossend vermogen van de cliënt hierbij zoveel mogelijk te stimuleren, zodat de uiteindelijk gekozen uitwerking zoveel mogelijk past bij de cliënt. In deze fase kunnen cliënt en hulpverlener samen brainstormen, voors en tegens op een rij zetten, een opdracht uitwerken, een lastig gesprek voorbereiden, etc. Het is de bedoeling dat je zo concreet mogelijk uitwerkt wat de hulpvrager kan gaan doen.

Fase 4 in eenmalig contact

Ook bij eenmalige chatgesprekken stimuleer je de hulpvrager om mee te denken over een oplossing die bij hem past. Dit doe je door zo veel mogelijk open vragen te stellen en de hulpvrager te complimenteren met de ideeën waarmee hij komt. . In fase 4 kan gemakkelijk weerstand ontstaan, als de hulpverlener zijn adviezen te dwingend formuleert of als de verwijzing die de hulpverlener doet een te grote stap lijkt voor de hulpvrager. In de praktijk blijkt dat dit risico bij eenmalige chats des te groter is. Hulpverlener en hulpvrager hebben nauwelijks tijd om een vertrouwensband op te bouwen. Daarnaast komt het bij eenmalige chats vaker voor dat je een hulpvrager moet verwijzen naar andere hulp. Bij weerstand is het devies: meebewegen in plaats van overtuigen. Dat kun je doen door je gesprekstechnieken actief in te zetten. Wees benieuwd naar waar de weerstand vandaan komt, in plaats van nog harder te gaan trekken aan de hulpvrager, want dit vergroot doorgaans de weerstand alleen maar. Als je verwijst, is het van belang om de drempel naar de verwijsinstantie te verlagen, zodat de kans zo groot mogelijk wordt dat de hulpvrager de stap daadwerkelijk neemt.